Omdat Rachel geen kinderen van Jakob kreeg, was ze jaloers op haar zuster. ‘Geef mij kinderen,’ zei ze tegen Jakob, ‘anders ga ik dood!’ Jakob werd kwaad en antwoordde:
‘Ik ben toch zeker God niet? Híj onthoudt jou het moederschap!’ ‘Neem mijn slavin Bilha dan,’ zei ze, ‘en slaap met haar. Als zij kinderen baart, zal ik die op mijn knieën nemen; dan krijg ik door haar toch nakomelingen.’ Dus gaf ze hem haar slavin Bilha tot vrouw en Jakob sliep met haar. Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon. Toen zei Rachel:
‘God heeft mij recht gedaan:
Hij heeft mij verhoord en mij een zoon gegeven.’ Daarom noemde ze hem Dan. Opnieuw werd haar slavin Bilha zwanger, en ze baarde Jakob nog een zoon. ‘Ik heb een zware strijd met mijn zuster gevoerd,’ zei Rachel, ‘maar ik heb gewonnen.’ Ze noemde het kind Naftali.
Omdat Lea geen kinderen meer kreeg, gaf zij Jakob haar slavin Zilpa tot vrouw. En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een zoon. ‘Het geluk is met mij!’ zei Lea, en ze noemde hem Gad. Toen haar slavin Zilpa Jakob een tweede zoon baarde, zei Lea:
‘Wat ben ik nu gelukkig! Alle vrouwen zullen mij gelukkig prijzen.’ Ze noemde het kind Aser.
In de tijd van de tarweoogst vond Ruben buiten in het veld liefdesappels, die hij aan zijn moeder Lea gaf. ‘Geef mij ook eens wat van die liefdesappels van je zoon,’ vroeg Rachel haar. Maar Lea antwoordde:
‘Is het soms niet genoeg dat je mijn man hebt afgepakt? Wil je nu ook nog de liefdesappels van mijn zoon?’ Rachel zei:
‘In ruil voor de liefdesappels van je zoon mag Jakob vannacht met jou slapen.’ Toen Jakob ’s avonds thuiskwam uit het veld, ging Lea hem tegemoet en zei:
‘Je moet met mij slapen, ik heb je gehuurd voor de liefdesappels van mijn zoon.’ Dus sliep hij die nacht met haar, en God verhoorde Lea:
ze werd zwanger en baarde Jakob voor de vijfde maal een zoon. ‘God heeft mij beloond omdat ik mijn slavin aan mijn man heb gegeven,’ zei ze, en ze noemde het kind Issachar.